De Amerikaanse muziekpionier Jenny Beck (1985) heeft altijd haar hoogst persoonlijke, eigenzinnige pad gevolgd. Ze mengt found sound, elektronica en haar eigen stem in vrij vloeiende muziek. Beck is een van de vier genomineerden dit jaar voor de Gaudeamus Award, onze jaarlijkse prijs voor jonge componisten. Haar werk zal tijdens verschillende concerten in het festival te horen zijn en speciaal voor het festival zal ze een nieuw stuk schrijven voor ensemble VONK. Aan het einde van de week zal een van de vier genomineerden de prijs in ontvangst nemen.
Het eerste dat zal opvallen bij het luisteren naar een stuk van Jenny Beck in een concertzaal zijn de ongewone geluidsbronnen. Kommen rijst, kralen, gedroogde bonen, kiezelstenen: alles kan een instrument zijn voor Beck. Dit ontstond in de tijd dat ze voor percussie moest schrijven bij Princeton – waar ze aan het promoveren is – maar aarzelde. “We hadden een seminar met ons ensemble in residentie, Sō Percussion, en we moesten elke week kleine oefeningen voor ze maken. Ik was er niet enthousiast over, want ik ben niet zo’n metrisch persoon. Dus stelde ik als regels voor mezelf op dat niemand ergens op zou slaan en dat ik geen noten of ritmes zou schrijven. Waar ik uiteindelijk op uitkwam was een verzameling kleine beschrijvingen van taken, zoals het voor een bepaalde tijd met de klok mee over een trommel wrijven. Toen begon ik na te denken over hoe deze taken een natuurlijke duur hadden die de structuur van de muziek kon bepalen.”
Hoewel ze invloeden erkent van componisten als Pauline Oliveros, Morton Feldman en Unsuk Chin, is Becks belangrijkste inspiratiebron wat betreft geluid de natuur. “Ik ben niet opgegroeid in een erg muzikale omgeving. We leefden in een niemandsland, alleen maar bossen en velden en nog meer bossen. De geluiden die je daar vindt zijn de beste geluiden, vooral ’s nachts in de zomer met alle krekels en cicaden. In de winter, wanneer alle bladeren van de bomen zijn en alles stil is, wordt elk klein geluid een grote gebeurtenis. De intensiteit van al die verschillende soundscapes is essentieel voor mijn innerlijke geluidswereld.”
Haar recente partituren laten vaak het idee los dat muzikanten synchroon met elkaar moeten spelen. In plaats daarvan laat ze ze vaak muzikaal materiaal spelen in hun eigen tempo en timing. “In het begin werden mijn partituren steeds ingewikkelder, omdat ik dingen probeerde te noteren die langzaam los kwamen van elkaar, die uit elkaar vielen. Om dit te bereiken construeerde ik heel gecompliceerde ritmes, die me wel het geluid gaven dat ik zocht, maar die een totaal verkeerde energie brachten. Je had muzikanten op het podium die zich heel hard concentreren op het correct spelen van hun ritmes, terwijl ik een geluid wilde dat juist heel losjes was. Toen realiseerde ik me dat ik het eigenlijk niet nodig vind dat dingen elke keer precies hetzelfde zijn.”
Het doen van yoga bracht haar op het idee om het ademritme van de muzikanten als maatstaf te gebruiken, en hen veel meer individuele vrijheid te geven – onderwijl strikte controle houdend over het muzikale materiaal. “Ik ben erg gehecht geraakt aan het idee van precieze ambiguïteit. Waarin ik veel open laat, maar nog steeds heel duidelijk ben over wat ik wil. Ambiguïteit kan soms ontworteld of eng voelen, maar voor mij doet het veel meer recht aan de werkelijkheid. Veel mensen willen dat dingen lineair en logisch zijn. Je moet een punt hebben en dat ondersteunen. Maar ik denk niet dat mijn brein zo werkt. Ik denk dat ik daar lang mee geworsteld heb. Nu probeer ik meer te omarmen hoe mijn brein echt werkt: een soort oneindig-dimensionale wereld die de hele tijd spint en kolkt.”