De Canadese jonge muziekpionier Stefan Maier (1990) doet elektronische soloperformances, componeert en maakt geluidsinstallaties. Hij schrijft akoestische muziek met dezelfde explosieve kracht als zijn experimentele elektronische muziek, maar altijd met een streng oog voor formele en temporele structuren.
Maier “struikelde de deuren van het conservatorium binnen”, omschrijft hij zelf. Hij speelde in verschillende grindcore- en noisebands toen hij in een compositiecursus belandde en omver geblazen werd door de muziek van Helmut Lachenmann en Pierluigi Billone. Hij verhuisde naar Berlijn en werkte twee jaar als assistant van Rebecca Saunders, zichzelf onderdompelend in de Duitse hedendaagse klassieke muziek. ’s Nachts dook hij het clubleven in, “zoals je nu eenmaal doet in Berlijn”, en ontdekte daar de experimentele elektronische muziek van muzikanten als Thomas Ankersmit en Maruanne Amacher: “De fysieke impact van hun geluid was een openbaring.”
Invloeden uit de hedendaagse muziek, geluidskunst en elektronische muziek komen samen in zijn stukken, die zwanger zijn van intensiteit en overweldigende energie, gebruik makend van ingrijpend versterkte instrumenten, modulaire synthesizers en multikanaalsystemen. “Zo’n hardnekkige, zenuwachtige energie, als iets dat onophoudelijk vibreert en dan als je het aanraakt dramatisch transformeert: al het materiaal waar ik me toe aangetrokken voel heeft dat soort weerbarstigheid. Dat gevoel dat alles op ieder moment kan veranderen.”
Maier is gefascineerd door op zichzelf werkende elektronische systemen en het creatieve misbruik van technologieën. Altijd op zoek naar de balans tussen controle uitoefenen op een ontembaar geluid en accepteren dat het zijn eigen leven heeft. Zoals in zijn stuk Territories III: “Ergens richting het einde van dat stuk blaast iemand op een hondenfluitje en de live elektronica pikken dat op, resulterend in een constant modulerende hoge noot die vanaf dat moment gewoon doorgaat. Hij heeft zijn eigen leven, onafhankelijk van wat de muzikanten daarna doen. Ik heb er geen controle meer over.”
In Territories III werkt hij zijn aanpak van geluid ook conceptueel verder uit, door in een dialoog te gaan met de beroemde 20e-eeuwse klassieke pianist Glenn Gould en diens radiostuk The Idea of the North. “Ik las essays van Gould waarin hij schrijft over het verlaten van de concertzaal en zijn focus vanaf zijn 31e op enkel nog opnames maken. Voor hem was dat een manier om de omstandigheden volledig in eigen hand te houden, zonder de dynamiek en de onvoorspelbaarheid van een concert. Hij geloofde dat technologie hem dat zou geven. Tegenwoordig hebben we ons gerealiseerd dat technologie geen passief middel is: het heeft een eigen inbreng. En ik denk precies zo over instrumenten.”
De laatste tijd speelt hij steeds meer solo shows, om vrijelijk te kunnen experimenteren met elektronische geluiden. Maar hij komt er telkens weer achter dat hij zich tussen verschillende werelden in bevindt: “Als ik solo speel, ben ik ben vaak te academisch, te netjes voor het noisepubliek. En voor de hedendaagse klassieke muziek ben ik dan weer te bot. Ik zoek een tussenweg. Maar ik besteed nog steeds al mijn tijd aan temporele en formele details en dat maakt met echt een traditionele componist.”
Wanneer hij werkt met andere muzikanten, is het juist het verschil in benaderingen dat hem interesseert. “Wat ik spannend vind is een situatie creëren waarin de muzikant iets nieuws ontdekt over zijn of haar instrument en manieren van luisteren. Als ik mezelf 20 keer kloonde, zou ik mijn stukken met zoveel branie en intensiteit kunnen spelen en het zou te gek zijn, maar tegelijkertijd niet zo interest, omdat er niets nieuws zou ontstaan. Maar het is moeilijk, want als je met ensembles werkt moet je eigenlijk vanaf nul beginnen als het gaat om een bewustzijn creëren van de weerbarstigheid die ik zoek. Want het is niet iets dat we aangeleerd krijgen in het conservatorium, de waardering voor onvoorspelbare geluiden.”