Muziekpublicist Thea Derks is gespecialiseerd in moderne muziek. Al sinds eind jaren ’80 is een jaarlijks bezoek aan Gaudeamus een ‘vaste prik in mijn concertagenda’. Voor de programmatoelichting bij het openingsconcert van de Gaudeamus Muziekweek 2020 vroegen we haar om terug te kijken op de Gaudeamus-geschiedenis die zij meemaakte.
'Perhaps you will hear the new Mozart this year!'
Eigentijdse muziek was in ons land lange tijd een ondergeschoven kindje. Weliswaar dirigeerden internationale grootheden als Gustav Mahler, Richard Strauss en Arnold Schönberg eigen werk bij het Concertgebouworkest, maar over het algemeen kreeg het publiek vooral klassieke en romantische muziek voorgeschoteld. Zelfs tijdens mijn studie muziekwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam (1992-1996) lag de nadruk nog altijd op de gekende ‘meesters’.
De zaak van de nieuwe muziek werd – en wordt – veelal bepleit door eigenzinnige types, behept met een grote dosis idealisme. Zo sprak slechts één van mijn docenten over levende componisten en was jaren eerder Daniel Ruyneman (1886-1963) hier te lande een roepende in de woestijn. Begonnen als zeeman en pas later componist geworden, choqueerde hij in 1918 het publiek met radicale stukken. Waaronder Hieroglyphen, geschreven voor de uitzonderlijke bezetting van drie fluiten, celesta, harp, piano, cupbells, twee mandolines en twee gitaren. Wie zei ook alweer dat de ensemblecultuur in de jaren ‘60 begon?
Ruyneman initieerde de ene vooruitstrevende concertserie na de andere en haalde al voor de oorlog componisten als Bartók, Messiaen en Stravinsky naar ons land. Hij vond een geestverwant in de violist en dirigent Elie Poslavsky (1922-2002), die vanaf de jaren ’50 talloze Nederlandse- en wereldpremières bracht met zijn Haags Ensemble voor Nieuwe Muziek. Maar het meest tot de verbeelding sprekend is toch Walter Maas (1909-1992), die vanaf 1945 concerten organiseerde in Villa Gaudeamus.
Ik heb Maas nooit persoonlijk gekend, maar uit getuigenverslagen komt hij naar voren als iemand met een dwingende persoonlijkheid en een ijzeren doorzettingsvermogen. Was zijn programmering aanvankelijk redelijk behoudend, dankzij medestanders als Poslavsky, Ton de Leeuw en Henk Stam ging hij een progressievere koers varen. Al in 1951 voerde Else Kraus het complete pianorepertoire van Schönberg uit. Ook elektronische muziek deed haar intrede. Zo maakte Stockhausen in 1956 diepe indruk met een presentatie van zijn Gesang der Jünglinge. Mede dankzij het componistenconcours en Maas’ ruimhartige uitnodigingsbeleid kreeg Gaudeamus internationale bekendheid.
Allengs groeide de organisatie uit tot een onontkoombare factor in de wereld van de nieuwe muziek. Toen ik eind jaren ’80 vanuit mijn achtergrond in de popmuziek een honger naar nieuwe klanken ontwikkelde, kruiste Gaudeamus onvermijdelijk mijn pad. Al snel werd de jaarlijkse Muziekweek vaste prik in mijn concertagenda. Eerlijkheidshalve moet ik bekennen dat dit gaandeweg een beetje ging voelen als corvee. In plaats van een doorsnede van de pluriformiteit van het contemporaine componeren bood Gaudeamus vooral een zee aan atonale, veelal seriële composities. De doorwrochte, maar grauwe stukken spraken weinig tot mijn verbeelding. Ook de gemiddelde concertbezoeker voelde zich maar matig aangesproken en de concerten trokken enkel nog een select groepje insiders.
Gelukkig was daar Henk Heuvelmans (1954). Al bij zijn aantreden als staflid in 1981 concludeerde hij dat Gaudeamus “niet echt een flitsend gebeuren” was. Toen hij tien jaar later directeur werd, maakte hij vaart met het opfrissen van de organisatie. Met de instelling van een schaduwjury en de introductie van muziekinstallaties trachtte hij het aanbod diverser te maken. Ook de programmaboekjes werden kleurrijker en toegankelijker. Toch duurde het tot begin 21e eeuw voor werkelijk sprake was van nieuw elan.
Dat kwam mede door de verhuizing naar het gloednieuwe Muziekgebouw aan ’t IJ in Amsterdam in 2005. Het ultramoderne gebouw met zijn weidse uitzichten over het IJ bleek de ideale setting om de nieuwste noten van jongere generaties te presenteren. Deelnemers aan de competitie werden gehuisvest in omliggende hotels en door Heuvelmans met vaderlijk enthousiasme begeleid. In charmant Engels-met-Brabantse-tongval verwelkomde hij componisten, musici en publiek: “Perhaps you will hear the new Mozart this year!” Zijn ontwapenende presentatie stond haaks op de loodzware ernst die Gaudeamus voorheen aankleefde en de zaal stroomde geleidelijk weer vol.
Zelf genoot ik van mijn inleidingen op Foyerdeck 1, waarbij ik zulke uiteenlopende aanstormende talenten mocht interviewen als Huang Ruo, Lu Wang en Reza Namavar.
Zelfs corona heeft er nauwelijks vat op gekregen. Hoeveel ‘Mozarts’ er inmiddels zijn opgestaan wil ik in het midden laten, maar het rijke en gevarieerde off- en online aanbod creëert enige keuzestress. Op haar 75e is de organisatie jonger dan ooit: Gaudeamus is the place to be!