De verbindende factor die ‘Gaudeamus-muziek’ heet? Die bestaat niet. Die vraag impliceert dat muziek ideologisch in valt te kaderen. In negatieve dan wel positieve termen. Dat kan natuurlijk en gebeurt ook veelvuldig. Geholpen is de muziek er zelden mee.
'Muziek toont een veelvuldige werkelijkheid waarin ik mijzelf herken, meermaals kwijtraak en terugvind op ongehoorde plekken.'
Ik verlang een muziek die zich tegen de tijd keert: de altijd verontrustend, gevaarlijk lachwekkende kunst van Koen Kaptijn bijvoorbeeld, die vrolijk ontregelt; of de bevroren akkoordpilaren van Louis Andriessen; de langgerekt, voedende klanken van Pauline Oliveros; de piekfijn uitgewerkte details in de noten van Anna Korsun; de brekende takken in het gepolijste mediageweld van Michel van der Aa; Calliope Tsoupaki’s muziek, verstild soms, dan weer lyrisch hard; Yannis Kyriakides’ kraakhelder vervagende teksten, beelden, klanken, in een uitdijende muziek; Oscar Bettison, die grillig voortstuwt; de speels dwarse, herkenbare ongrijpbaarheid van Richard Ayres; of neem Trevor Grahl, die in kort tijdsbestek langs verschillende stijlen heen en weer beweegt en mij de verschillende luisteraars toont die ik ben; neem al die muziek en hoor haar in haar ongrijpbare heerlijkheid. Draai haar het liefst allemaal tegelijkertijd.
Deze reeks componisten toont niets anders dan een pluriforme muziekwereld die wellicht nog het best afgebakend kan worden door er ‘gecomponeerd’ of ‘partiturenmuziek’ aan te hangen. Of de veelgehoorde waarachtige dooddoener ‘nieuwe,’ dan wel ‘eigentijdse’ of ‘hedendaagse muziek.’ Volg ik dat pad, dan ben ik toch weer onterecht aan het inkaderen geslagen. Partiturenmuziek en nieuw is ook Grain de la Voix’s versie van Guillaume de Machauts Messe de Notre Dame. Eigentijds of hedendaags geldt ook voor David Bowie’s Let’s Dance en de gruizige J-pop-band Boris.
In negatieve zin komt ‘Gaudeamus- muziek’ voor in de annalen. Alex Manassen formuleert haar in het jubileumboek Eeuwige Jeugd van Peter Peters: “In het Nederlandse componeren begon zich toen al een stijl af te tekenen die niet strookte met wat je de Gaudeamus-muziek zou kunnen noemen, wroeterige stukken à la Ferneyhough. […] Het klimaat van Gaudeamus was post-serieel en soms zelfs nog serieel.” Over de verscheidenheid van de muziek schrijft Oswin Schneeweisz in het Algemeen Dagblad: “Die pluriformiteit weerspiegelt zich niet in de Gaudeamus Muziekweek. In tegendeel, ieder jaar weer zijn er diezelfde voorspelbare studentikoze composities.” Henk Heuvelmans zegt in het begin van de jaren negentig dat “Gaudeamus gold als middle of the road en die weg werd steeds smaller.”
Gaudeamus stond hier symbool voor grauwe epigonenmuziek zonder inventiviteit, die gedurende de jaren zeventig en tachtig klonk tijdens het festival. Netjes binnen de lijntjes kleuren leek het devies, boven een kleurrijke muziek die een meervoudige, dubbelzinnige en onduidelijke wereld oproept. Achter ‘Gaudeamus-muziek’ school een gevaarlijke ideologie, die zowel in- als uitsloot. Een ideologie die een identiteit bepaalt: een stereotype dat maar moeilijk verdwijnt.
In 1994 zitten Magnus Lindberg, Luc Ferrari en Gilius van Bergeijk in de jury en wenst Gaudeamus, stelt Peters, “te breken met het schier onwrikbare beeld van voorspelbare neo-avant-garde.” Van Bergeijk: “Als je één malloot, één niet conventioneel componist als mij [in de jury] zet, wordt het beeld al redelijk gecorrigeerd. Bovendien bleek ook Ferrari een goede neus voor rare dingen te hebben. Stukken hoeven niet origineel te zijn, maar wel eigen. Iemand kan aanknopen bij de traditie maar daar toch iets heel authentieks of persoonlijks mee doen.”
In een radio-uitzending uit 1989 luisteren Han Reiziger en Walter Maas naar Verdi’s Don Carlos gevolgd door Willem Breukers Anabelle. In zijn typisch Maasisch zegt hij: “Voor mij bestaat keen lichte und keen ernste musik. Die grens ken ik niet. Ik ken nur ene grens, dat is goede en slechte musik. En Breuker hoort beslist tot de zeer goede musik. Afkelopen.” Zo stuit Maas op een zeer problematische vorm van onderscheid, maar hij trekt een scheidslijn die wel appelleert aan iets persoonlijks. Iets eigens: een subjectieve muziekbeleving die de afgesloten objectiviteit van een definiëring vermijdt en een beroep doet op de creativiteit van iedere luisteraar: een luisteraar die nooit eenkennig en altijd meervoudig is.
Maas’ goede muziek spreekt tot de verbeelding: een muziek die dubbelzinnig is, onduidelijk en verwonderlijk. Muziek ook, die zich tegen de tijd keert: niet nieuw, hedendaags of eigentijds. Muziek die noodzakelijk is vandaag de dag, want de dag van vandaag egaliseert, trekt gelijk en lijkt te willen dat muziek een duidelijke boodschap tot onderdeel van haar esthetische werkelijkheid maakt. Een muziek overheerst waar we ons ogenschijnlijk geen zorgen voor hoeven maken. Dat is muziek waar ik doodsbang voor ben: de veronderstelling dat muziek een klinkklare boodschap uitdraagt, reduceert haar tot een invuloefening. Muziek is geen boodschappenlijst die je de weg wijst door de supermarkt; muziek is het wagentje dat een wiel mist, afzwenkt en je brengt op ongebaande paden.
‘Gaudeamus-muziek’ is niet meer strikte neo-avant-garde, niet enkel de makkelijk-scoren vermenging met popmuziek, niet meer de platgeslagen hernieuwde-neo-spiritualiteit of de ellenlang tergende voortzettingen van het minimalisme. Gaudeamus-muziek is niet meer. Ze is ook niet minder. Ze is Kaptijn, Andriessen, Oliveros, Korsun, Van der Aa, Tsoupaki, Kyriakides, Bettison, Ayres, Grahl en kan veel meer zijn. Gaudeamus-muziek is vooral niet—zou dat niet moeten zijn—de stempel die de tijdsgeest erop drukt, niet wat de eigentijd eist of verlangt. Ik verlang een muziek die zich tegen de tijd keert. Een muziek die haar eigen tijd markeert. Een muziek, wellicht, voor de eeuwigheid.
Jan Nieuwenhuis