De jonge muziekpionier Scott Rubin (1989) uit Chicago, afgestudeerd als psycholoog en componist, legt zich toe op innovatieve, multidisciplinaire performances met dansers en motion sensors.
“Ik ben op het moment niet echt geïnteresseerd in muziek schrijven voor alleen musici”, stelt Rubin al vroeg in ons interview. Gezien zijn recente werk komt dit niet als een schok: los van een enkel strijkkwartet van vorig jaar, doen er in al zijn werken van de laatste jaren dansers mee. Voor Rubin zijn muziek en lichamelijke beweging onlosmakelijk verbonden: “Ik heb een fascinatie voor lichamen en hoe ze communiceren. Toen ik klein was, deed ik 8 jaar lang aan vechtsporten. Nu doe ik al 11 jaar aan swingdansen. Toen ik opgroeide speelde ik altviool in orkesten en zag ik dirigenten altijd als abstracte dansers die proactief dansen om muziek te creëren. Anders dan de rest van ons die normaal gezien reactief dansen op muziek. Deze ervaringen hebben gevormd hoe ik denk over geluid en beweging.”
Beweging die muziek stuurt is een goede beschrijving voor Rubins eigen werk. Nadat hij begon te improviseren met dansers, raakte hij al snel geïnteresseerd in manieren voor dansers en muzikanten om op elkaar te kunnen regelen, zowel in analoge als digitale omgevingen. “Hoe volg je en hoe leid je? Hoe ondersteun je en hoe contrasteer je, en hoe kun je die relaties overstijgen? Hoe verhoudt geluid zich tot beweging en beweging tot geluid?”
“Ik vond drie basismanieren om erover na te denken. De eerste is om de fysieke beweging die je ziet of het geluid dat je hoort te interpreteren. De tweede is om na te denken over het handwerk achter de oppervlakte: wat doet de performer om dat geluid of die beweging te maken? Zoals bijvoorbeeld de snelle, opwaartse knal van een Bartok-pizzicato op een viool. En de derde manier is om na te denken over de innerlijke emotie achter dat handwerk. Denk bijvoorbeeld aan klassiek ballet: het is de bedoeling dat dat er gewichtloos en moeiteloos uitziet, maar het is heel moeilijk om die houdingen vol te houden, het is pijnlijk voor het lichaam. Dus wat denkt de danser wanneer hij of zij in die sierlijke houding staat? Het is waarschijnlijk psychologisch heel zwaar. Dit zijn natuurlijk niet de enige drie manieren, maar dit denkkader heeft me erg geholpen om over interactiviteit na te denken.”
Om muzikanten en dansers elkaar direct en digitaal te beïnvloeden, maakt Rubin gebruik van motion sensors en live elektronica, waarvoor hij complexe algoritmes schrijft die bewegingsdata gebruiken om digitale signaalprocessen te sturen. “Ik meet versnelling, relatieve positie en de snelheid van rotatie. Die data gaat de computer in en daar kan ik het uitzetten naar andere processen zoals de parameters van een granulator. Ik werk al een paar jaar aan dit soort technieken. Het is niet perfect en ik moet nog steeds veel veranderen, maar voor nu doet het wat ik wil dat het doet.”
Traditionele, beperkende rollen als ‘componist’ en ‘uitvoerende’ negerend, beschouwt Rubin zijn projecten als collaboratieve, interdisciplinaire projecten waarin hijzelf fungeert als de besluitnemer en soms ook uitvoerende. Zijn projecten ontstaan in improvisatieworkshops waarin muzikanten en bewegingsperformers net zoveel aan het materiaal bijdragen als Rubin zelf. De resulterende partituren, als Rubin er een maakt, vertellen maar een fractie van het verhaal. Veelal beslaan ze maar een pagina met codes die refereren aan de gebaren en bewegingen zoals ontwikkeld in de workshops.
“De partituren zijn maar een bijproduct van het collaboratieve proces, niet het definitieve resultaat. Ze zijn kort en ontworpen om uit het hoofd te leren. Dansers belichamen hun bewegingen en kennen de performance uit hun hoofd, dus ik heb het liefst dat de muzikanten dat ook doen.” Als dat betekent dat zijn stukken in wezen onmogelijk uit te voeren zijn door performers die niet bij het ontwiklkelproces betrokken waren, vindt hij dat niet erg: “Daar ben ik niet mee bezig. Ik ben bezig met het hier en nu. Als ik met nieuwe mensen werk, maken we samen een nieuw stuk.”