In-Situ/City is een doorlopend project waarin de stad centraal staat, als voortdurend veranderende verzameling van historische, culturele, politieke en sociale betekenisgevers. Tijdens Gaudeamus 2022 kregen vier jonge makers(groepen) de opdracht om nieuw werk te maken dat op dit thema reflecteert, met een speciale focus op de relatie tussen mens en niet-mens. In vier artikelen duikt Joep Christenhusz dieper in hun werk en thema’s.
Polyfone klankschappen - gedachten bij het werk van Annabel Schouten
In het zuidoosten van Utrecht, onder de rook van Stadion Galgenwaard, ligt fort Lunet I. Omstreeks 1820 werd het bouwwerk opgetrokken als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Na een tweede leven als atoombunker ten tijde van de Koude Oorlog bieden de massieve muren tegenwoordig onderdak aan muzikale broedplaats Onderbuik.
Een avond in april: eerste try-out van In Situ/City, een programma van Stichting Gaudeamus en Europees muzieknetwerk Ulysses waarin vier jonge makers de relatie tussen mens en niet-mens onderzoeken. Ik vind mezelf terug in een van de smalle bunkergangen, aandachtig luisterend met een aantal andere proefkonijnen. Het plafond is behangen met ijsblokjes. Smeltwater druppelt in schalen op de vloer. Klankweerkaatsingen op beton en baksteen versterken het zachte geploink tot een waterige gamelanmuziek – elke ‘gong’ zijn eigen tempo.
We lopen naar buiten, de voorjaarsavond in. Voetstappen op achtereenvolgens klinkers, grind en zand vermengen zich tot een ritmisch gelaagd percussieconcert. In de bomen fluiten merels hun eigen polyfone schemermotet, terwijl in de bladeren een lentebries af en aan ritselt. Onder een brug over de Kromme Rijn worden muziekinstrumenten uitgedeeld: banjo, viool, luit, een houten klomp met snaren. Over de railing langs het water is een lange draad gespannen, bij wijze van oneindige strijkstok. Binnen de kortste keren klinkt er een geïmproviseerd concert van langgerekte drone-klanken. Een toevallig passerend bootje begeleidt met de plapperende puls van roeispanen.
Vriendelijk activisme
Een zoom-interview, begin mei. Zo lang ze zich kan heugen heeft ze een liefde voor landschappen, vertelt componist en zelfverklaard ‘geluidsvinder’ Annabel Schouten (1999). Iets met appels die niet ver van de boom vallen: “Als gezin waren we vroeger veel in de natuur. Bovendien is mijn vader landschapsarchitect, dus op vakanties moest er altijd wel ergens een park of tuin worden bezocht.” Lachend: “Iets daarvan is bij ons blijven hangen, vrees ik. Mijn broer is aardwetenschapper geworden en mijn tweelingzus studeert nu ook landschapsarchitectuur.”
Voor zichzelf had Schouten, haar viooltalenten ten spijt, aanvankelijk een toekomst als milieuwetenschapper in gedachten: “Ik zocht een studie waarin ik me kon verhouden tot thema’s die nu belangrijk zijn in de wereld. Onze relatie tot de aarde is zo’n onderwerp, vandaar mijn interesse voor milieuwetenschappen. Ondertussen was ik ook veel met muziek bezig, maar ik deed het er vooral bij. Daar ga ik de wereld niet mee veranderen, dacht ik.”
Het omslagpunt kwam toen iemand haar attendeerde op de opleiding Musician 3.0 (Hogeschool voor de Kunsten Utrecht). “Daardoor begon ik in te zien dat ik me ook muzikaal kan verhouden tot de wereld om me heen. Dat is nog steeds een belangrijke drijfveer. Via mijn muziek wil ik mensen inspireren om na te denken over onze relatie met de natuur. Althans, mijn werk is een uitnodiging daartoe. Ik wil niet belerend zijn, of mensen vertellen wat ze moeten denken.”
Pianist Albert van Veenendaal, Schoutens studiebegeleider aan de HKU, verwoordde het treffend: “Vriendelijk activisme”.
Verwevenheid en connectie
Een interessante vraag is waar ‘m dat precies in zit, dat vriendelijke eco-activisme (noem het engagement) van Schoutens werk. Meer specifiek: Wat is er eigenlijk zo ecologisch aan met gespitste oren door een landschap struinen? In zijn boek The Spell of the Sensuous, Perception and Language in a More-Than-Human World (1996) geeft de Amerikaanse ecoloog en filosoof David Abram het begin van een antwoord. Wie waarneemt, schrijft hij, gaat een zintuiglijke relatie aan met de wereld. Sterker, mensen zijn lichamelijk ingesteld op dergelijke relaties. Abram: “De ogen, de huid, de tong, oren en neusgaten – het zijn allemaal poorten waardoor ons lichaam zich voedt met otherness [mijn cursivering, JC].” Precies in deze relationaliteit van de waarneming schuilt een sterke ecologische sensibiliteit. Al was het maar omdat dit op elkaar betrokken zijn van zelf en ander in het klein belichaamt wat de ecologie at large bestudeert; verbondenheid, connectie.
Ten tweede: in het verlengde van bovenstaande zou je kunnen beargumenteren dat het gehoor bij uitstek een relationeel zintuig is. Dat klinkt wat abstract dus laat ik een voorbeeld geven.
Die zingende merels uit de openingsregels; wat gebeurde daar eigenlijk? Sonically speaking bedoel ik dan. Laten we bij het begin beginnen. Met de spieren en membranen van zijn syrinx (zangorgaan) brengt een merel de lucht in zijn luchtpijp met een zekere frequentie en amplitude tot trilling (bron). Door zijn geopende snavel breiden fluctuaties in luchtdruk zich ringsgewijs uit in de lenteschemering, voortgolvend over een zee van voornamelijk stikstof- en zuurstofmoleculen (medium). Mijn oorschelp vangt een deel van de geluidsgolven op. De trillingen banen zich een weg door mijn gehoorgang om zo’n twee centimeter in mijn schedel een mechanisch domino-effect in gang te zetten: trommelvlies, hamer, aambeeld en stijgbeugel. Tot slot het slakkenhuis, alwaar kleine haartjes de vibraties omzetten in een elektrisch signaal dat mijn hersenen in voert. Ik (ontvanger) hoor.
Wat dit voorbeeld illustreert is dat luisteren je onderdompelt in een veld van relaties. Sterker: de beluisterde klank is deze relatie, waarin bron, medium en ontvanger dusdanig met elkaar verweven raken dat zich in de akoestische ervaring moeilijk strikte grenzen laten trekken tussen binnen- en buitenwereld, subject en object. In haar boek Listening to Noise and Silence (2010) beschrijft de Engels-Zwitserse geluidskunstenaar en theoreticus Salomé Voegelin luisteren daarom als “een daad van betrokkenheid bij de wereld”, waarin we “tijd en ruimte delen” met de gebeurtenissen die zich in die wereld voordoen.
Voel je wat er gebeurt in deze luister-analyse? We denken andermaal in ecologisch getinte termen van nauwe verwevenheid en connectie.
Dialoog met het landschap
Een soortgelijke manier van denken blijkt uit Schoutens vocabulaire. Neem de volgende overpeinzing: “Ik heb moeite met die veelgehoorde tegenstelling tussen mens en natuur. Zijn we niet allemaal onderdeel van een verstrengeling van levensvormen?” En over haar artistieke drijfveren: “Ik wil mensen zich weer verbonden laten voelen met hun omgeving”.
Zo bezien kon je erop wachten dat Schouten het landschap in zou trekken met haar werk. De eerste stap zette ze met Landwalks (2020), een project waarvoor ze, losjes geïnspireerd door de Britse kunstenaar Richard Long, cirkelpatronen in een grasveld liep. Schouten: “Landwalks was eigenlijk een tijdsinvestering, een manier om een spoor van mijn tijd en aanwezigheid te verbinden aan een landschap.”
Of neem Shaping Time, het wandelconcert waarmee Schouten in 2021 afstudeerde. Een trailer op YouTube toont publiek dat door gras en struikgewas kuiert, de oren gespitst. Soms voert de route langs een performance op een zelf ontwikkelde installatie als Shadow Play (een marimba waarvan Schouten de klankstaven modelleerde naar de schaduwlengtes van een zonnewijzer). De toelichting rept van ‘muzikale interventies’, bedoeld om een akoestische dialoog te openen met de ritmes van de omgeving en de oren te scherpen voor de klanken van het landschap.
Over relaties gesproken.
Meervoudige temporaliteiten
Nog even terug naar de vraag wat luisteren in een landschap precies tot een ecologisch geëngageerde daad maakt. Volgens mij is er nog een derde antwoord mogelijk. Een antwoord dat niet alleen raakt aan een besef van relationaliteit, maar tevens aan de relativiteit van de menselijke ervaring.
Neem de volgende constatering van Schouten:
Twee zinnen, grote consequenties. Met haar woordkeuze (“per definitie groter dan ik kan bevatten”) stapt Schouten namelijk buiten de horizon van haar eigen ervaring. In die beweging voltrekt zich een opmerkelijke kanteling van perspectief: het landschap zelf, niet haar waarneming ervan, komt centraal te staan. Achtergrond wordt voorgrond, coulisse wordt protagonist. Dat wat in onze westerse traditie lange tijd toch vooral gold als een passieve setting voor grootse menselijke verrichtingen, krijgt
Opvallend is dat Schouten in dat actieve landschapsbegrip een belangrijke rol toekent aan de tijd (“gelijktijdig” is hier het kernwoord). Je zou het een vorm van beroepsdeformatie kunnen noemen, bekent ze: “Geluid is nu eenmaal een temporeel medium. Klanken ontvouwen zich in de tijd. Dus een geluidswandeling uitstippelen en samen luisteren naar een landschap, dat heeft onherroepelijk met tijd te maken.”
Niet voor niets werd de temporaliteit van de dingen de afgelopen jaren tot zoiets als een meta-thema voor Schouten. In haar werk klinkt de tijd metaforisch (denk aan de op een zonnewijzer gebaseerde marimbaklanken in Shadow Play) of hij verstrijkt symbolisch (druppelen de ijsblokjes uit de openingsregels ons niet toe dat de tijd dringt inzake klimaatverandering en smeltende ijskappen?).
Maar bovenal: tijd wordt in Schoutens handen tot een materiaal. Wie deelneemt aan een van haar wandelconcerten, ervaart niet alleen de klanken van een landschap, maar ook de temporaliteiten (meervoud) die zich in dat landschap ontvouwen. Teruggrijpend op de try-out in april: al wandelend werden onze voetstappen tot een levende metronoom, waarmee de ritmes van de vogels, de wind, het verkeer, het stromende water een temporeel contrapunt vormden. Ieder stem zijn eigen tijd: het klinkende landschap als gigantische proportiecanon.
Landschappelijke polyfonie
In The Mushroom at the End of the World (2015) schrijft de Chinees-Amerikaanse antropoloog Anna Lowenhaupt Tsing over landschappen als assemblages. Vrij vertaald: verzamelingen waarin uiteenlopende soorten (waaronder de mens) verwikkeld zijn in een collectief proces dat ze multi-species world-making noemt. Tsing wil er maar mee zeggen dat levensvormen, groot en klein, hun leefwereld actief vormgeven teneinde hun overlevingskansen te vergroten. Schimmels breken gesteente af tot aarde om mineralen te winnen. Bomen en planten onttrekken koolzuur aan de atmosfeer (en voegen zuurstof toe). Mieren maken hopen. Bevers bouwen dammen. Mensen leggen akkers, wegen en steden aan. Welbeschouwd is het dat voortdurende transformatieproces, dat samenspel van collectieve overlevingsstrategieën dat we ‘landschap’ noemen.
Tsings meerstemmige landschapsbegrip heeft onder meer temporele consequenties. Wie denkt in termen van multi-species world-making komt immers niet ver met het lineaire, op groei en progressie gerichte tijdsconcept dat in de westerse wereld dominant is. Tsings assemblages vragen om een diverser en inclusiever tijdsmodel, waarin de verzamelde ritmes van geologische processen, seizoenen, groeicycli en voortplantingspatronen de ruimte krijgen om op elkaar in werken.
Gelukkig is zo’n model al lang voor handen, aldus Tsing: polyfone muziek. Haar eerste kennismaking met een fuga beschrijft ze als een openbaring: “Ik werd gedwongen mijn aandacht te verdelen over afzonderlijke, gelijktijdig klinken melodieën, en te luisteren naar de momenten van harmonie en dissonantie die ze samen creëerden. Deze vorm van waarnemen is precies wat nodig is om de verschillende temporele ritmes van de assemblage te waarderen.”
Als je het mij vraagt had Tsing ook over Schouten kunnen schrijven. Schoutens werk geeft immers expliciet uiting aan deze meerstemmigheid en meertijdigheid van het landschap. Onlangs ervoer ik het aan den lijve tijdens een bezoek aan de Floriade. Na een boottochtje over het Weerwater stond ik begin mei voor Schoutens Klinkboom, een cirkelvormige marimba die de stam van een eik omgordt. Met houten stokken gaf een groepje kinderen een improvisatie. Enthousiaste stuiterpuls. In de toelichting las ik over meer-dan-menselijke ritmes; over het onvoorspelbare spel van regen, hagel en – in het najaar – eikels op de toetsen. Over het vergaan van het hout waardoor het instrument onmerkbaar langzaam van klank verandert. Ondertussen woei de wind door de struiken, kabbelde er water en zoemde er een grasmaaier in de verte.
Als de polyfonie van het landschap ergens hoorbaar werd, dan hier.
© Joep Christenhusz 2022